2.2 Beleidsregels
Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten, die al aan het
EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al
dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).
Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer
Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een
afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander
en het familielid:
-
• daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU;
-
• gedurende de gehele periode van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat hebben
voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of in artikel 16
van richtlijn 2004/38/EG; en
-
• tijdens het daadwerkelijke verblijf in de andere lidstaat een gezinsleven hebben opgebouwd
of bestendigd.
De IND neemt alleen aan dat het gezinsleven is opgebouwd of bestendigd bij een daadwerkelijk,
aaneengesloten verblijf in de andere lidstaat van ten minste zes maanden.
De IND verstrekt een document EU/EER (bijlage 7e, VV) aan het uit een derde land afkomstige
familielid van een Nederlander als aan voornoemde vereisten is voldaan.
De IND past gedurende het rechtmatige verblijf van het familielid van een Nederlander
hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb naar analogie toe.
Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan
alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
• de vreemdeling heeft een minderjarig kind dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
-
• dit kind komt ten laste van de vreemdeling, en woont in bij deze vreemdeling; en
-
• dit kind moet, bij het onthouden van verblijfsrecht aan de vreemdeling, de vreemdeling
volgen en het grondgebied van de EU verlaten.
De IND neemt in ieder geval niet aan dat het kind de vreemdeling moet volgen en het
grondgebied van de Europese Unie moet verlaten als er een andere ouder is die rechtmatig
verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a t/m e, dan wel l, Vw of de
Nederlandse nationaliteit heeft, en deze ouder feitelijk voor het kind kan zorgen.
De IND neemt in ieder geval aan dat de andere ouder feitelijk voor het kind kan zorgen
als:
-
• de andere ouder het gezag heeft over het kind, dan wel alsnog het gezag over het kind
kan krijgen; en
-
• de andere ouder gebruik kan maken van hulp en ondersteuning bij zorg en opvoeding
die van overheidswege of door maatschappelijke organisaties wordt geboden. Hieronder
verstaat de IND ook de verstrekking van een uitkering uit de algemene middelen waar
Nederlanders in Nederland in beginsel aanspraak op kunnen maken.
De IND neemt in ieder geval aan dat de andere ouder feitelijk niet voor het kind kan
zorgen als deze ouder:
Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn
In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk
met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.
Ten laste zijn van
Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d,
Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie,
dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt
om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar
het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund
door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel
zijn.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d,
Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is
als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in
zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning
is niet van belang.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts
aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn
economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom
het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d,
Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de
burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig
een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften
te voorzien in zijn land van herkomst.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts
aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid
ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor
het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land
van herkomst.
Duurzame relatie
In aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb neemt de IND aan dat een duurzame relatie
bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:
-
• voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment
van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden
en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of
-
• gezamenlijk een kind hebben.
In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
Reële en daadwerkelijke arbeid
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND
een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke
arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:
EU-grensarbeid
Familieleden van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijven in
een aan Nederland grenzende lidstaat, mogen in Nederland alleen arbeid verrichten
als de werkgever beschikt over een geldige TWV, tenzij de Wav anders bepaalt.
Beroepsopleiding
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder
‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:
Onvrijwillige werkloosheid
In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND uit van onvrijwillige werkloosheid
tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat
hier geen sprake van is.
Voldoende middelen van bestaan voor de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste
lid, Vb en familieleden
De IND willigt de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid in als
blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment
dat op die aanvraag wordt beslist reële en daadwerkelijke arbeid verricht of voor
zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Bewijs van rechtmatig verblijf
In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid
dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag
voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen
(bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.
In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’
(bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage
7g, VV) waaruit blijkt dat arbeid niet is toegestaan:
-
• de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie is niet aangetoond;
-
• er zijn indicaties aanwezig van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of
-
• er is niet deugdelijk bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.
Arbeidsmarktpositie van burgers van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers
nog niet geldt
De IND stelt een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog
niet geldt als gevolg van een overgangsmaatregel in het bezit van een verblijfsdocument
met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:
-
• de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een
verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet
vereist’;
-
• aan de werkgever van de burger van de Unie een TWV is verleend met een onafgebroken
geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van
de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht
bij die werkgever; of
-
• de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een
verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.
In alle overige gevallen wordt de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van
werknemers nog niet geldt door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument
met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of
in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening:
'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
De IND telt bij de beoordeling of de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer
van werknemers nog niet geldt inmiddels volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt
de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf
maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.
In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid
dat wil verblijven bij een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers
nog niet geldt onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht
de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) met dezelfde aantekening
als de verblijfgever.